Schadevergoeding tot verbetering van eer en goede naam was onbelast

Een schadevergoeding die wordt ontvangen van de (voormalige) werkgever, is onder bepaalde omstandigheden onbelast. Dat is onder meer het geval als de vergoeding is toegekend voor het verlies aan arbeidsvermogen van de ondernemer/werknemer of betrekking heeft op pijn en gederfde levensvreugde of strekt ter betering van eer en goede naam. Is de schadevergoeding toegekend voor geleden of te lijden bedrijfsschade of inkomensschade, dan is deze echter belast. Feiten en omstandigheden van het individuele geval zijn bepalend of en in welke mate een vergoeding belast is.

Rechtbank Haarlem heeft onlangs uitspraak gedaan over de vraag of een aan een voormalige statutair/medisch directeur toegekende schadevergoeding belast was. De werkgever had de directeur na een publicitaire storm over de hoogte van zijn salaris abrupt opzij gezet en bij de kantonrechter ontslag aangevraagd. De kantonrechter had het ontslagverzoek van de werkgever echter niet ingewilligd en was van oordeel dat de werkgever geen of onvoldoende blijk had gegeven van goed werkgeverschap. De werkgever had bij een afweging van de betrokken belangen ten onrechte de algemene kritiek van derden zonder meer laten prevaleren boven de eveneens gerechtvaardigde belangen van haar werknemer (directeur). Van een werkgever mag worden verwacht dat deze een publicitaire storm als in de onderhavige procedure trotseert en ten opzichte van de werknemer ook minder vergaande maatregelen dan beëindiging van het dienstverband overweegt.

De werkgever en de directeur kwamen in 2004 overeen dat de directeur formeel tot zijn pensionering in dienst zou blijven maar dat hij geen werkzaamheden meer zou verrichten. Bovendien ontving hij een immateriële schadevergoeding (vanwege aantasting van eer en goede naam) van  50.000. Vervolgens rees een geschil met de inspecteur over de belastbaarheid van de vergoeding. De inspecteur stelde dat de schadevergoeding zijn grond vond in de dienstbetrekking en daarom belast loon vormde.

Rechtbank Haarlem was van oordeel dat de schadevergoeding volledig onbelast was. De rechtbank onderschreef het oordeel van de kantonrechter en vond het aannemelijk dat sprake is geweest van negatieve publiciteit waarvan de directeur in zijn eer en goede naam is aangetast en dat hij dus immateriële schade heeft geleden. De rechtbank was van mening -en de inspecteur onderschreef die- dat de directeur door de publicaties mogelijk als  graaier werd gezien.

De inspecteur voerde diverse verweren aan voor zijn stelling dat de schadevergoeding belast zou zijn. De rechtbank vond deze niet steekhoudend gezien de door de kantonrechter vastgestelde feiten en zijn oordeel over het werkgeverschap. Verder wees de rechtbank erop dat de arbeidsovereenkomst niet was ontbonden en dat salaris en pensioenpremies werden doorbetaald. Daardoor kon de schadevergoeding geen betrekking hebben op derving van inkomsten of pensioenaanspraken uit de arbeidsovereenkomst.

De inspecteur stelde ten slotte nog dat het bedrag van  50.000 te hoog zou zijn om volledig als onbelaste immateriële schadevergoeding te kunnen worden aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat oorspronkelijk  75.000 was geëist voor immateriële schade. Na mondeling overleg tussen de advocaten was een vergoeding van  50.000 overeengekomen. De rechtbank vond het niet aannemelijk dat dit bedrag in de gegeven omstandigheden ongebruikelijk of te hoog was.

Op basis van alle feiten en omstandigheden kwam de rechtbank tot het oordeel dat de overeengekomen schadevergoeding strekte tot verbetering van eer en goede naam van de directeur en niet haar grond vond in de dienstbetrekking. De volledige schadevergoeding was daardoor onbelast.

Bron: Rechtbank Haarlem, 10-11-2009, nr. 08/7150 (gepubliceerd 12-11-2009).

< terug