Inkomstenbelasting - Lijfrente-constructie oud-regime slechts vier maanden geldig

Polishouders die de afgelopen vier maanden hun oud-regimelijfrente hebben omgezet in een bankspaarproduct op naam van hun echtgenoot, mogen het aldus genoten belastingvoordeel behouden. In alle andere gevallen wordt de constructie afgekeurd. Weekers fluit daarmee zijn eigen specialisten van de Belastingdienst formeel terug, zo meldt Het Financieele Dagblad.

Staatssecretaris Weekers van Financiën heeft hierover een besluit gepubliceerd. Het besluit beschrijft hoe wordt omgegaan met opgewekt vertrouwen als gevolg van een standpunt van de Belastingdienst rond de wijziging van de begunstiging van oud-regimelijfrenten voor de minstverdienende echtgenoot, gevolgd door omzetting in een lijfrentespaarrekening.

Standpunt Belastingdienst
De fiscus besloot op 6 april dat oud-regimelijfrentepolissen (van voor 1992) in bepaalde omstandigheden mogen worden belast bij de minstverdienende echtgenoot. Dat levert een fors belastingvoordeel op. De premies zijn bij de meestverdienende echtgenoot afgetrokken tegen 72%, terwijl over de uitkeringen slechts 15% belasting hoeft te worden betaald. Het standpunt van de Belastingdienst wekte veel verbazing, omdat een antimisbruikartikel in de wet dergelijke fiscale trucs verbiedt. Het ministerie van Financiën dwong de Belastingdienst eind juli al, na berichtgeving in het FD, het eerdere standpunt te herzien. Maar iedereen die tussen 6 april en 19 augustus, de formele datum van het besluit, gebruik heeft gemaakt van de constructie, mag het belastingvoordeel incasseren.

Besluit oud-regimelijfrenten
Weekers schrijft in het besluit onder meer het volgende: ‘Het in april 2011 ingenomen standpunt van de Belastingdienst in een specifieke casus heeft ertoe geleid dat in identieke gevallen belastingplichtigen op basis van dat standpunt vaststaande posities hebben ingenomen. Dergelijke posities moeten fiscaal worden behandeld conform het in april 2011 door de Belastingdienst voor de specifieke casus ingenomen standpunt omdat belastingplichtigen daaraan vertrouwen mogen ontlenen.

De specifieke casus betrof een zogenoemde kapitaalverzekering met lijfrenteclausule die was gesloten door de meestverdienende echtgenoot die ook de lijfrentepremies had afgetrokken. Op het tijdstip van de expiratie van de kapitaalverzekering was de minstverdienende echtgenoot onherroepelijk begunstigde van de lijfrente. De lijfrenteclausule moet daarom ook door de minstverdienende echtgenoot worden uitgevoerd en deze doet dat door het inbrengen van het lijfrentekapitaal in een lijfrentespaarrekening. Langs deze weg is in de eerste plaats een fiscaal geruisloze omzetting mogelijk, ondanks het feit dat de andere echtgenoot dan de echtgenoot die oorspronkelijk verzekeringnemer was, de rechthebbende wordt van de lijfrentespaarrekening of het lijfrentebeleggingsrecht. Bovendien hield het standpunt van de Belastingdienst in dat de uitkeringen die op de lijfrentespaarrekening of het lijfrentebeleggingsrecht worden ontvangen door de minstverdienende echtgenoot, ook daadwerkelijk bij die echtgenoot zouden worden belast. Dit ondanks het feit dat de premies voor de lijfrenteverzekering in het verleden bij de andere, meestverdienende echtgenoot in aftrek zijn gekomen.

Dit in april 2011 ingenomen standpunt van de Belastingdienst blijft gelden voor alle gevallen waarvan aannemelijk is dat uitsluitend op basis van deze standpuntbepaling en nog vóór de dagtekening van het besluit, vóór of door de expiratie van de kapitaalverzekering met lijfrenteclausule de begunstiging onherroepelijk is gewijzigd ten gunste van de minstverdienende echtgenoot. Hieronder vallen in beginsel niet situaties waarin reeds vóór het bekend worden van het standpunt van de Belastingdienst de minstverdienende echtgenoot (onherroepelijk) begunstigde van de lijfrente was. Dit is anders als na de standpuntbepaling door de Belastingdienst, maar vóór de dagtekening van dit besluit, tevens overboeking van het lijfrentekapitaal heeft plaatsgevonden naar een aanbieder van lijfrentespaarrekeningen of lijfrentebeleggingsrechten. Ook deze situaties worden gerespecteerd. Als datum van bekend worden van het standpunt van de Belastingdienst wordt uitgegaan van 6 april 2011.

Met het oog op de beoordeling of sprake is van opgewekt vertrouwen en om dit voor de toekomst vast te leggen, moeten deze situaties vóór 1 januari 2012 worden gemeld aan de voor de belastingplichtige bevoegde inspecteur van de Belastingdienst. Daarbij dienen stukken te worden overgelegd waaruit het tijdstip van onherroepelijk worden van de begunstiging c.q. het tijdstip van overboeking van het lijfrentekapitaal blijkt.'

< terug