Stamrechtvrijstelling komt te vervallen

Stamrechtvrijstelling

Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst kan een werknemer recht hebben op een ontslagvergoeding, ook wel 'gouden handdruk' genoemd.
Deze ontslagvergoeding behoort in beginsel tot het loon. De werknemer kan er echter voor kiezen de ontslagvergoeding onder te brengen in een stamrecht.
In dat geval wordt de belastingheffing over de ontslagvergoeding uitgesteld tot het moment waarop de periodieke uitkeringen uit het stamrecht worden ontvangen.

Stamrechten kunnen op dit moment worden ondergebracht bij een bank, een verzekeraar of een (eigen) Stamrecht BV.
Een van de voorwaarden voor het stamrecht is dat dit uiterlijk in het jaar waarin de werknemer AOW-gerechtigd is periodiek gaat uitkeren. De looptijd van de periodieke uitkering moet voldoen aan een staffel (bank) of aan de 1%-sterftekans (verzekeraar en Stamrecht BV).

Verval stamrechtvrijstelling

Met ingang van 2014 vervalt de stamrechtvrijstelling. De werknemer die in 2014 of later een ontslagvergoeding krijgt, moet altijd direct belasting betalen over deze vergoeding tegen het progressieve tarief (maximaal 52%). Het netto-bedrag verhoogt vanaf het volgende jaar de grondslag voor de vermogensrendementsheffing in box 3.

Alleen werknemers die dit jaar ontslagen worden, hebben nog de mogelijkheid om ervan gebruik te maken. Uiterlijk op 31 december 2013 moet een stamrechtproduct bij een bank of verzekeraar zijn gesloten of een overeenkomst met een Stamrecht BV zijn gesloten.

Wat kan nog wel en niet in 2013?

Voor alle zekerheid stellen wij een driepartijen overeenkomst op met de werkgever waarin in het kort wordt aangegeven dat de werkgever de ontslagvergoeding toekent in de vorm van een stamrecht en dat de stamrecht verplichting op termijn wordt overgedragen aan de Stamrecht BV.

Indien de beëindigingdatum in 2013 ligt dan gaat dat dan sowieso goed maar naar onze mening ook indien de beëindigingdatum na 1 januari 2014 ligt; maar dan al wel in 2013 is overeengekomen met de werkgever.
Dan zou de betaling aan de Stamrecht BV door de werkgever aan de Stamrecht BV de voldoening zijn van een in 2013 ontstane schuld wegens overname van de stamrecht verplichting.

Overgangsrecht voor op 31 december 2013 bestaande stamrechten

Voor op 31 december 2013 bestaande stamrechten blijven de al bestaande regels van toepassing. Het blijft dus mogelijk om deze stamrechten te gebruiken voor een periodieke uitkering.
Echter, het is vanaf 2014 geen verplichting meer om het stamrecht te gebruiken voor een periodieke uitkering. Het stamrecht mag ook in een keer worden uitgekeerd. Er is in dat geval géén revisierente verschuldigd
Over deze uitkering ineens is belasting verschuldigd volgens het progressieve tarief. Anders dan bij de levensloopregeling is er voor stamrechten geen verplichting om het tegoed op te nemen. Het overgangsrecht maakt ook geen onderscheid tussen grote- of kleine tegoeden.

Daarnaast wordt uitsluitend in 2014 een extra tegemoetkoming gegeven. Wie zijn op 31 december 2013 bestaande stamrecht in 2014 afkoopt, hoeft maar over 80% van de uitkering belasting te betalen (de 80%-regeling).

Voorbeeld
A heeft een stamrecht met een waarde van € 100.000. Hij koopt het stamrecht in 2014 af.
Zonder de tegemoetkoming (op basis van de wetgeving in 2013) zou A bij een afkoop van het stamrecht:
- belasting naar het progressieve tarief van maximaal 52% moeten betalen over de afkoopsom van € 100.000;
- daarnaast in beginsel 20% revisierente over de afkoopsom moeten betalen.

Met de tegemoetkoming (in 2014) zou A bij een afkoop:
- dezelfde belasting moeten betalen maar dan over 80% van de afkoopsom van € 100.000 (dus over € 80.000);
- daarnaast geen revisierente hoeven te betalen.

Met het vervallen van de stamrechtvrijstelling wordt de belastingheffing over ontslagvergoedingen naar voren gehaald. Bovendien zal, door het progressieve tarief, de belastingheffing vaak hoger uitvallen.

Wordt door de ontvangst van de ontslagvergoeding in een jaar een extra hoog inkomen ontvangen, dan kan onder voorwaarden gebruikgemaakt worden van de middelingsregeling. De middelingsregeling houdt kort gezegd in dat het inkomen over drie achtereenvolgende jaren wordt gemiddeld, waardoor de progressie kan worden verlaagd. Overigens valt die in de praktijk vaak erg tegen.

De vraag is uiteraard of daadwerkelijk van de tegemoetkoming gebruik kan worden gemaakt, en zo ja, of dat wel aantrekkelijk is. Dat is een lastige vraag om te beantwoorden.

- De vergelijking die voor 2014 moet worden gemaakt, is die tussen: (1) toepassing van de 80%-regeling en (2) het periodiek laten uitkeren van de stamrechttermijnen.

Als een ontslagvergoeding in de vorm van een stamrecht over een reeks van jaren wordt uitgesmeerd, wordt maximaal gebruik gemaakt van de tariefsverschillen. In de lagere schijven is het tarief immers (circa) 37% en 42%. Bij een directe afrekening in 2014 is er sprake van een eenmalige piek in het belaste inkomen.
Vaak zal deze piek geheel of grotendeels tegen 52% worden belast. Van toepassing van de zogenoemde middelingsregeling kan in deze gevallen niet veel voordeel worden verwacht.

- Niet in alle gevallen is het juridisch zo maar mogelijk om een stamrecht af te kopen. Stamrechten die zijn verzekerd in de vorm van een direct ingaande lijfrente zijn in beginsel niet afkoopbaar. Aan het opnemen van de waarde van bancaire stamrechten kunnen boetebedingen zijn verbonden (vanwege de renteafspraken die zijn gemaakt).

- Wordt na afrekening het netto bedrag op een spaarrekening gezet, dan valt dat in box 3.
En dus onder een jaarlijkse heffing van 1,2% (behoudens toepassing van het zogenoemde heffingsvrije vermogen). Het rendement op dergelijke spaarrekeningen blijft meestal achter op de combinatie van de box 3-heffing en de huidige inflatie.
Een simpele rekensom leert dat opgenomen stamrechten boven de vrijstelling al snel meer aan vermogensrendementsheffing kosten dan de eenmalige belastingkorting. Binnen minimaal 6 en maximaal 9 jaar is de belastingkorting alsnog voldaan aan de belastingdienst.

- Een vergelijking waarin rekening wordt gehouden met alle daarvoor in aanmerking komende factoren, is behoorlijk ingewikkeld. Niet alleen gaat het in deze gevallen vaak om veel geld, het gaat meestal ook om de inkomensvoorziening van mensen die zonder werk zitten.

Het kabinet geeft in het Belastingplan 2014 heel duidelijk aan dat de afrekenoptie “(…) een keuze voor belastingplichtige betreft en dus geen verplichting.” Een goede houding ten opzichte van de voorgestelde afrekenoptie is dan ook: “niet doen, tenzij overtuigend het tegendeel wordt bewezen.” Eenmaal gebruik gemaakt van de optie is er immers geen weg terug. Een beslissing hierover zou alleen weloverwogen tot stand mogen komen.

Cliënten met een  met een laag bedrag in de stamrecht BV waarvan de kosten van de BV niet meer opwegen tegen de voordelen van de BV maar die normaal gesproken nog jaren moeten uitkeren op basis van de 1% sterftekans adviseren wij bijvoorbeeld gebruik te maken van de mogelijkheden.

< terug